Difference between revisions of "TTMIK niveau 2 les 28"
Marc Wentink (Talk | contribs) (Eerste versie) |
Marc Wentink (Talk | contribs) m |
||
(2 intermediate revisions by one user not shown) | |||
Line 70: | Line 70: | ||
− | 7. 사고로 다치다 | + | 7. 사고로 다치다 |
= 사고 (ongeluk) + 로 + 다치다 (gekwetst worden) | = 사고 (ongeluk) + 로 + 다치다 (gekwetst worden) | ||
Line 110: | Line 110: | ||
= Kom naar buiten via uitgang nummer 2. | = Kom naar buiten via uitgang nummer 2. | ||
+ | |||
+ | 출구 = uitgang <br> | ||
+ | 나오다 = naar buiten gaan, verlaten, te voorschijn komen | ||
+ | |||
+ | <br /> <br /> [http://www.koreanwikiproject.com/wiki/TTMIK_niveau_2_les_27 vorige][http://www.koreanwikiproject.com/wiki/TTMIK_niveau_2_les_29 volgende] |
Latest revision as of 18:10, 7 July 2018
We behandelen in deze les een nieuw gramatica deeltje: -(으)로
Constructie:
Zelfstandig naamwoorden die eindigen op een medeklinker + -으로
Zelfstandig naamwoorden die eindigen op een klinker of op “ㄹ” + -로
-(으)로 verbindt een zelfstandig naamwoord met een werkwoord en kan verschillende betekenissen hebben:
Aangeven uit welke onderdelen een ding bestaat. De oorzaak van een ziekte of iets wat gebeurd is. De richting die iemand opgaat. De kenmerken van een persoon die iets aan het doen is.
Dit is vrij vaag, maar laten we het verduidelijken met een aantal voorbeelden.
Voorbeelden:
1. 나무로 만들다
= 나무 (hout) + -로 + 만들다 (maken)
= (iets) maken met hout
2. 왼쪽으로 가다
= 왼쪽 (linkerkant) + -으로 + 가다 (gaan)
= naar links gaan
3. 이 길로 가다
= 이 (deze) 길 (straat / weg) + -로 + 가다 (gaan)
= via deze straat gaan
4. 펜으로 쓰다
= 펜 (pen) + -으로 + 쓰다 (schrijven)
= met een pen schrijven
5. 한국어로 말하다
= 한국어 (Koreaans) + 로 + 말하다 (praten)
= (in het) Koreaans praten
6. 치즈로 유명하다
= 치즈 (kaas) + 로 + 유명하다 (beroemd zijn)
= beroemd zijn voor kaas
7. 사고로 다치다
= 사고 (ongeluk) + 로 + 다치다 (gekwetst worden)
= getroffen worden door een ongeluk
Het is onmogelijk om 로 letterlijk te vertalen. Maar de overeenkomst tussen de zinnen is: In alle voorbeelden geeft 로 een methode of een manier aan. Het geeft aan hoe 'het werkwoord' gedaan wordt, gebeurt.
Voorbeeld zinnen:
1. 이거 뭐로 만들었어요?
= Met wat heb je dit gemaakt?
= Waar is dit van gemaakt?
2. 오늘 택시로 왔어요?
= Ben je vandaag met een taxi gekomen?
3. 버스로 갈 거예요.
= Ik zal met de bus gaan.
4. 저를 친구로 생각해요?
= Vind je dat ik een vriend ben? Denk je aan mij als een vriend?
5. 2번 출구로 나오세요.
= Kom naar buiten via uitgang nummer 2.
출구 = uitgang
나오다 = naar buiten gaan, verlaten, te voorschijn komen