TTMIK niveau 2 les 10
We gaan weer een les wijden aan werkwoordsvormen. In deze les gaan we zie hoe we een speciale vorm kunnen gebruiken die uitdrukt dat je iets aan het doen bent. (In de TTMIK les die uitgaat van het Engels wordt deze vorm vergeleken met de presente progresive. Deze vorm wordt echter in het Nederlands niet gebruikt, dus de les is niet letterlijk uit het Engels vertaald.)
De tijd wordt in het Koreaans gebruikt om iets uit te drukken waar je een langere tijd mee bezig bent. Een handeling die je niet in een ogenblik doet. Dus voor bijvoorbeeld werkwoorden als slapen (자다), studeren (공부하다), eten (먹다). Deze werkwoordsvorm wordt niet gebruikt voor bijvoorbeeld: gaan zitten (앉다), opstaan (서다), breken (깨지다).
Voorbeelden van vergelijkbare zinnen in het Nederlands.
1. Ik ben een boek aan het lezen.
2. Wat ben je aan het kijken?
3. Hij is me aan het helpen.
Constructie:
Tegenwoordige tijd: - stam + -고 있어요
Verleden tijd - stam + -고 있었어요
Toekomstige tijd - stam + -고 있을 거예요
Vaak wordt in het Koreaans echter de 'gewone' werkwoordsvorm gebruikt. Het is niet nodig om deze tijd altijd te gebruiken.
(Het is dus niet vergelijkbaar met de Engelse present progressive form, die vaak verplicht is.)
Je kan zeggen:
A: 지금 뭐 하고 있어요? = Wat ben je nu aan het doen?
B: 공부하고 있어요. = Ik ben aan het studeren.
Maar de meeste Koreanen zeggen simpelweg:
A: 지금 뭐 해요? = Wat doe je?
B: 공부해요. = Ik studeer.
Voorbeelden
일하다 = Werken
일하 고 있어요. = Ik ben aan het werken.
일하고 있었어요. = Ik was aan het werken.
일하고 있을 거예요. = Ik zal aan het werken zijn.
듣 다 = Luisteren
듣고 있어요. = Ik ben aan het luisteren.
듣고 있었어요. = Ik was aan het luisteren.
듣고 있을 거예요. = Ik zal aan het luisteren zijn.