TTMIK niveau 2 les 19
In les 14 van niveau 2 hebben we geleerd hoe we van een werkwoord een zelfstandig naamwoord
kunnen maken. En op die manier konden we de betekenis van "ook" toevoegen aan een werkwoord.
Herhaling, om -도 achter een werkwoord te plakken plaatsen we -기
achter de werkwoord stam en voegen we vervolgens een vorm van 하다 toe
(e.g. 먹기도 해요).
In deze les bekijken we een andere manier om een bepaalde actie van een werkwoord aan te duiden:
-는 것
Dit is de algemene methode om een actie van een werkwoord om te zetten naar een zelfstandig naamwoord.
것 betekent "dit ding", maar gebruikt op de bovenstaande manier, refereert het naar "een feit" of "een actie".
Methode:
- Stam Werkwoord + -는 것
Het gevormde zelfstandig naamwoord, [stam werkwoord + -는 것] heeft dan ongeveer de volgende betekenis.
1. iets wat je doet
2. het feit dat je iets doet
3. hetgene wat je aan het doen bent
4. dat wat je doet
Het verschil tussen -기 en -는 것 is echter moeilijk in een vaste regel te omschrijven, vaak zijn ze ook verwisselbaar. Een zelfstandig naamwoord met -기 refereert vaker naar een niet afgesloten, doorgaande actie.
Voorbeelden:
보다 = kijken
보는 것 = het kijken, de actie dat je kijkt, het ding waarnaar je kijkt, dat wat je ziet
가다 = gaan
가는 것 = het (weg) gaan, de actie dat je gaat
먹다 = eten
먹는 것 = het eten, de actie dat je eet, hetgene wat je eet, dat wat je eet
사다 = kopen
사는 것 = het kopen, de actie dat je iets koopt, hetgene wat je koopt, dat wat je koopt
Merk op dat we het nog alleen maar over zinsconstructies in de tegenwoordige tijd hebben gehad.
We zullen in latere lessen leren hoe we "hetgene wat je gaat kopen" of
"hetgene wat je kocht" zegt, maar om hier kort even op vooruit te lopen,
je gebruikt -(으)ㄴ 것 voor de verleden tijd en -(으)ㄹ 것 voor de toekomende tijd.
산 것 = dat wat je kocht
사는 것 = dat wat je koopt
살 것 = dat wat je gaat kopen
먹은 것 = dat wat je at
먹는 것 = dat wat je eet
먹을 것 = dat wat je gaat eten
-는 것 vs 는 거
-는 것 is de standaard vorm, maar vaak, behalve in formele situaties,
wordt -는 거 gebruikt omdat dat makkelijker uit te spreken is.
지금 듣는 것은 노래예요.
= Dat wat ik aan het luisteren ben is een lied.
==> 지금 듣는 거는 노래예요.
오늘 만나는 것 알아요?
= Weet je wie we vandaag gaan ontmoeten?
==> 오늘 만나는 거 알아요?
매운 것 잘 먹어요?
= Ben je goed in het eten van pikante dingen?
==> 매운 거 잘 먹어요?
Meer voorbeelden
1. 제 취미는 영화 보는 거예요.
= Mijn hobby is het kijken van films.
2. 요즘 공부하는 거는 뭐예요?
= Wat ben je de laatste tijd aan het studeren?
= 요즘 뭐 공부해요?
요즘 = Tegenwoordig, de laatste tijd, deze dagen
3. 저는 친구랑 수다떠는 거를 좋아해요.
= Ik hou ervan een praatje te maken met mijn vrienden.